25-jarig jubileum Simone: “Vraag niet wat een WAN-hoofd allemaal doet…”
25 nov. 2024 08:00
Deze maand is het vijfentwintig jaar geleden dat WAN-hoofd Simone in het Antoni van Leeuwenhoek kwam werken. Reden genoeg voor een gesprek met haar over piepers, stapels van statussen en een overstroming door een gesprongen waterleiding. “Eens stond ik in de kelder tot aan mijn enkels in het water.”
Te theoretisch
Dat ze later ‘iets met mensen’ wilde gaan doen, dat wist Simone al vroeg. “Als kind dacht ik aan het onderwijs. Mijn moeder was lerares, vandaar. Maar eenmaal op de middelbare school merkte ik dat leraren het wel erg moeilijk hadden met orde houden. Dat toch liever niet. Toevallig zei een goede vriendin van mijn moeder toen: verpleegkunde, Simone, dat is echt iets voor jou.”
Die vriendin kreeg gelijk. “Op haar advies ben ik met de opleiding HBO-V begonnen. Die was iets te theoretisch naar mijn mening. Na vier jaar had ik nog altijd het idee dat ik weinig kon. Hoewel ik eigenlijk graag de thuiszorg in wilde, besloot ik om eerst een jaartje praktijkervaring in een ziekenhuis op te gaan doen. Dat werd de chirurgische afdeling van het Slotervaart Ziekenhuis.”
Op haar plek
Daar zou ze zeven jaar blijven werken, totdat ze een advertentie tegenkwam voor de functie van WAN-hoofd in het Antoni van Leeuwenhoek. “WAN staat voor weekend, avond en nacht. Ik had jonge kinderen en de nodige twijfels of ik het wel zou kunnen. Maar mijn man zei: als het je leuk lijkt, moet je het gewoon gaan proberen. Daar heb ik achteraf geen moment spijt van gehad.”
Al vrijwel meteen had Simone het gevoel helemaal op haar plek te zijn. “Hier werd ik het aanspreekpunt en coördinator van vrijwel alles wat er buiten kantooruren in het ziekenhuis gebeurt, vooral op medisch en verpleegkundig gebied. Vraag niet wat het WAN-hoofd allemaal doet, maar wat het WAN-hoofd niet doet, dan ben je sneller klaar. Natuurlijk moest ik in het begin nog veel dingen leren. Nog steeds trouwens. Ik leer nog elke dag.”
Piepers en prikken
Aanvankelijk bestond een groot deel van haar werk uit het opsporen van papieren statussen. “Als er een patiënt belde of binnenkwam, moest ik op zoek. Zo leerde ik niet alleen de mensen, maar ook het gebouw heel goed kennen. Van de poli’s tot de kamers van artsen, ik kwam overal. Er was één beruchte Maag-Lever-Darmarts die hele stapels van statussen in zijn kamer had liggen. Het was altijd weer een kunst om de juiste status uit die chaos te vissen.”
Mobiele telefoons waren er nog niet. Alles ging via piepers. “Zodra je pieper ging, moest je je haasten naar de dichtstbijzijnde telefoon om te vragen wat er aan de hand was. Als je niet reageerde, bleef je pieper maar gaan. Dat was vooral vervelend, als je net een infuus aan het prikken was. Dat moesten we destijds veel meer doen, infusen prikken, met name tussen acht en tien uur ’s avonds. Soms prikte ik er wel twintig op een avond!”
Ook het verzenden van een e-mail was toen nog niet mogelijk. “Als ik een boodschap aan bijvoorbeeld een dokter moest doorgeven, dan liep ik naar het rek bij de hoofdingang, waar alle piepers hingen. Dan plakte ik een briefje op de pieper van de desbetreffende chirurg. Of ik legde een briefje op zijn of haar bureau neer. Of die briefjes ooit gelezen werden, dat wist je nooit helemaal zeker.”
Calamiteiten
Waar tegenwoordig een groot deel van de calamiteiten waar ze als WAN-hoofd mee te maken krijgt betrekking heeft op computerstoringen, was dat vroeger wel anders. “In de loop der jaren heb ik heel wat calamiteiten voorbij zien komen. Van ongenode gasten tot onrustige patiënten en van brandjes tot overstromingen. Eens stond ik in de kelder tot aan mijn enkels in het water. Er bleek een leiding te zijn gesprongen. Toen heb ik in allerijl nog statussen van het archief uit het water moeten redden.”
Spannender was het toen ze in een bijgebouw een status wilde gaan terugleggen. “Ik was er een uur eerder nog geweest om die status op te halen. Toen was alles nog rustig. In die tussentijd bleek er te zijn ingebroken. Samen met de beveiliger ben ik gaan kijken. Alle computers waren meegenomen. Van de inbrekers geen spoor meer, maar ik vroeg me wel af wat er gebeurd zou zijn, als ik iets eerder of iets later was geweest…”
Telefonische triage
Misschien minder spannend, maar voor haar niet minder belangrijk is het beantwoorden van telefoontjes van patiënten. “Telefonische triage is een bijzonder deel van mijn werk. Het zijn gemiddeld zo’n tien telefoontjes per avond en in het weekend soms wel dertig tot veertig. Sommige patiënten worden agressief, andere zijn juist heel dankbaar dat ze nog iemand aan de lijn krijgen.”
Bij al die telefoontjes wordt een beroep gedaan op Simones kennis, kunde en creativiteit. “Mensen bellen ons wanneer ze een probleem hebben. Dat kan sterk variëren. Het kan een patiënte zijn die op vakantie in Spanje ontdekt dat haar medicijnen op zijn, maar het kan ook dat iemand zich niet goed voelt en met spoed moet worden opgenomen. Welk probleem er ook is, ik probeer het op te lossen. En soms hebben ze voldoende aan alleen maar een luisterend oor.”
Ellende
Zo’n luisterend oor kon Simone in 2014 zelf ook goed gebruiken. In dat jaar overleed haar partner aan multipel myeloom, oftewel de ziekte van Kahler. “Hij werd bij ons in het ziekenhuis behandeld. Dat was een heftige tijd. Toch heb ik zelfs toen niet getwijfeld om ergens anders aan de slag te gaan. Dat kwam ook door de grote steun van mijn collega’s, die trouwens zelf eveneens met de nodige ellende te maken kregen. Met zijn zevenen vormen we al jaren een hecht team.”
Die collegialiteit, zowel binnen haar team als door het hele ziekenhuis, is een van de redenen dat ze het hier al vijfentwintig jaar moeiteloos volhoudt. En de veelzijdigheid van haar functie. “Het mooie van mijn werk is dat het altijd weer anders is. Voordat ik aan mijn dienst begin, heb ik geen idee wat ik kan verwachten.”